CEDRF

Met een geschiedenis die zo’n 2000 jaar teruggaat, is het moeilijk te bevatten dat in 1976 de geregistreerde Eskimohond uitgestorven was. Bill Carpenter’s belangstelling voor het ras was niet nieuw. Hij leerde het ras voor het eerst kennen in 1956 en 1957 als lid van de Alberta Kennel Club en Calgary Kennel en Obedience Club. Tijdens de instructielessen kwamen de geschiedenis en status van verschillende rassen aan de orde. Het majestueuze en dominante uiterlijk dat de Inuithond had, was hij nog niet vergeten.


Veertien jaar later, in 1971 was Bill Carpenter werkzaam als bioloog in de North West Territories voor de Canadese regering. Hier kwam hij pas echt in aanraking met het gebruik van honden als sledehond. In zijn eerste onderzoeken richtte hij zich vooral op de verschillen tussen de honden gebruikt door de Indianen in de Noordelijke bossen en de Inuithonden. Hoewel de honden van de Inuit qua uiterlijk sterk van elkaar verschillen, hebben ze allemaal dezelfde kenmerken. Daarnaast viel het hem op, dat er een dramatische daling plaatsvond in het aantal sledehonden in de vele Inuit gemeenschappen en nederzettingen. In 1972 ontmoette hij John McGrath, die werkzaam was als functionaris van de Canadese regering in Spence bay, North West Territories.

John was degene die uiteindelijk het hele project destijds van de grond getrokken heeft. De eerste discussies over de honden ontstonden op een avond onder het genot van een glas rum. Halverwege de avond realiseerden ze dat de honden die zij bestudeerden verdween of vrijwel al verdwenen was.

Binnen twee maanden had John zich enkele honden verworven en de zoektocht naar meer begon. De kosten van vervoer in het noorden maakte het onmogelijk om de Gemeenschappen in het noorden te bezoeken. Maar dankzij vrienden en contacten op verschillende locaties lukte het toch om het project op te starten. De zoekactie ging van West Holman Eiland en Paulatuk aan het oosten tot aan de oostkust van Baffin Island. Carpenter kocht honden en verscheepte ze op verschillende manieren naar Yellowknife, waar hij woonde aan de rand van de stad. De meeste van de aankopen bleken niet de honden te hebben opgeleverd als gehoopt. De invloed van vooral de Siberische Husky, die voornamelijk om zijn karakter was gepromoot door de RCMP was zo groot, dat de nakomelingen de typische Siberische Husky kenmerken zoals blauwe ogen en de slankere bouw ten toon spreiden. Het plan van de RCMP om de Siberische Husky wijd te verspreiden ter vervanging van de oorspronkelijke hond zou uiteindelijk dramatische gevolgen hebben op het aantal oorspronkelijke Inuithonden.

Terwijl de zoektocht naar honden in het noorden doorging, begon Carpenter ook andere bronnen aan te boren. Het ras was immers erkend door de Canadese Kennel Club als Eskimohond en hij had goede hoop een paar fokkers te vinden. Hoewel de honden inmiddels al wel enkele generaties verwijderd waren van hun oorspronkelijke noordelijke inheemse bloedlijnen. Carpenter’s contactpersoon bij de CKC, algemeen directeur, James W. Hueston was buitengewoon geïnteresseerd in wat hij van plan was en verstrekte hem gegevens uit het CKC stamboek voor zijn onderzoek en gegevens om fokkers te lokaliseren. Zijn hoop verdween snel, toen Hueston meldde dat de laatste geregistreerde Eskimohonden waren ingeschreven in het CKC stamboek in 1965 en dat betekende dat de jongste honden tien jaar oud waren, als zij nog in leven waren. Met behulp van Hueston begon hij de eigenaren of fokkers te benaderen.


Opnieuw een tegenvaller toen bleek dat deze geen Eskimohonden meer hadden. Gezien vanuit de CKC gegevens was het ras verdwenen. Tegelijkertijd verdween het ras in de Verenigde Staten en Europa. Eind jaren vijftig (1959) hadden zowel de AKC als de FCI de Eskimohond verwijderd uit de lijst van erkende rassen.

Tijdens de herfst van 1974 kreeg hij weer nieuwe hoop, toen bleek dat John McGrath enkele honden had gevonden bij de Netsilik Inuit die het zuivere pheno-type lieten zien. Fred Negal uit Yellowknife bood zijn diensten aan als vrijwilliger bij het selecteren van honden tijdens zijn werk in de afgelegen Arctische nederzettingen aan de kust. Opnieuw succes, toen Fred terugkwam met twee uitstekende exemplaren. Een witte reu en een grijze teef. Hij had ook pagina’s met notities van gesprekken met oudere Inuit jagers die hun hele leven honden hadden gebruikt. De sleutel tot succes lag bij en in die nederzettingen waar de RCMP nog niet was geweest om hun Siberische Husky teams te promoten.

De tijd werkte echter tegen hen, toen ook nog eens bleek dat bijna wekelijks vier, vijf of meer honden in de nederzettingen werden gedood, omdat ze niet meer werden gebruikt. Het gerucht over het project begon zich te verspreiden in het noorden. Een van de meest opmerkelijke vondsten was Dave Turner, die al sinds 1939 in het Chantrey Inlet gebied ten zuiden van Spence Bay woonde. Mr. Turner had altijd een paar zuivere Inuithonden voor fokdoeleinden gehouden om een team honden te hebben wanneer dat nodig zou zijn. Dit was waarschijnlijk het keerpunt waarop hij besefte dat het project werkelijk een kans van slagen zou hebben.

Een volgende stap werd gezet, toen contact werd opgenomen met de Inummarit Cultural Society of the Baffin Region in de North West Territories. Deze groep Inuit was bereid om te helpen bij het verkrijgen van enkele Inuithonden uit het afgelegen deel van het noorden nabij het Melville schiereiland. Het enige probleem was de logistiek. Hoe kom je op zo’n afgelegen plek en hoe krijg je de honden daar weg! Meerdere telefoongesprekken later en na verschillende tegenslagen kwam het verlossende antwoord. Harry Herbert, Public Relations Manager bij de Pacific West Airlines, stemde ermee in de honden vanuit Resolute Bay naar Yellowknife te vervoeren. Tevens ontving hij twee tickets, één voor hemzelf en één voor Lynn Fowler, die hem zou helpen. Dit was een substantiële bijdrage en werd erg gewaardeerd. De regering van de North West Territories waar Carpenter werkte deed ook een duit in het zakje door hem plaats te geven op een chartervlucht met Kenting Aviation dat vloog van Resolute Bay naar het ver gelegen Igloolik op het schiereiland Melville.

De Inummarit Cultural Society deden hun werk en wel in het bijzonder Joe Attagutaluk die optrad als tolk en de details van het project vertaalde naar het Inuit dialect van het gebied. De grootste bijdrage was afkomstig van de Inuit die enkele van de beste honden ter wereld bezaten. Carpenter kon uit hun honden een selectie maken die uiteindelijk de basis zouden vormen voor het project.

Tijdens zijn verblijf in Resolute kreeg hij de kans om meer honden te vinden, zoals die van een Inuit met de naam “Idlout” die op de hoogte was van het project en één van zijn beste teven aanbood. Idlout leefde met zijn gezin in een uithoek ongeveer 160 kilometer vanaf Resolute Bay en leverde de hond per hondenteam in Resolute af. Het duurde niet lang of ook andere sponsoren verschenen ten tonele. Polaire Continental Shelf bood aan om de honden van Resolute naar Yellowknife te vervoeren. Het was heel bijzonder om voor de PWA Boeing 727 te staan met de co-piloot en 18 van de beste en mooiste Inuithonden die men nog kon vinden in Canada.

Toen Carpenter terug was in Yellowknife had hij in totaal 41 oorspronkelijke Inuithonden weten te verzamelen. Dr. David Moont, dierenarts te Calgary die maandelijks in Yellowknife was voor zijn veterinaire consult begon met de controle en vaccinatie van de honden. Hij was verbaasd over de kwaliteit van de honden en vond dat er enkele uitstekende honden tussen zaten die een goede bijdrage zouden kunnen leveren. Dr. Moont raakte steeds meer geïnteresseerd in het project en samen met hem en John McGrath werd een fokprogramma opgezet waaruit diverse bloedlijnen zouden ontstaan. Het geheel zou zo’n vijf jaar in beslag gaan nemen. De Canadese Kennel Club werd gevraagd om te adviseren tijdens het fokprogramma. Wanneer er drie (voldoende gedocumenteerde) generaties zouden zijn gefokt, kon het ras weer opnieuw worden geregistreerd onder de naam “Canadian Eskimodog”. De “Canadian Eskimo Dog Research Foundation” (CEDRF) was geboren. In 1986, registreerde de CKC dankzij de CEDRF weer de eerste Canadian Eskimodogs. Uiteindelijk werden rond de 500 honden ingeschreven en velen vonden hun weg terug naar de Inuit.